Onderzoek naar Stijlfiguren

 

Hyperbool: een versterkte en/of overdreven voorstelling van een bepaalde eigenschap, gebeurtenis, persoon of zaak.

Voorbeeld

Het duurde een eeuw voordat zij kwamen.

 

Inversie: Bij deze stijlfiguur wordt de volgorde van persoonsvorm en onderwerp in een zin omgedraaid. Hierdoor krijgen bepaalde woorden meer nadruk.

Voorbeeld uit “Snikken en Grimlachjes” van Piet Paaltjens

Ik moet er gedurig aan denken

zelfs adem ik soms nog flauw

den geur in van zijn sigaren.

Hij kocht ze gewoonlijk bij Blaauw.

 

Repetitio: Bij deze stijlfiguur worden woorden of woordgroepen herhaald.

Voorbeeld uit “Ik ben lekker stout” van Annie M.G. Schmidt

Ik wil niet meer, ik wil niet meer!

Ik wil geen handjes geven!

Ik wil niet zeggen elke keer:

Jawel mevrouw, jawel meneer….

Nee, nooit meer in mijn leven!

Ik hou mijn handen op mijn rug

En zeg lekker niks terug!

 

Enumeratio: stijlfiguur waarbij een opsomming wordt gebruikt om iets te benadrukken.

Voorbeeld uit “Voor een dag van morgen” van Hans Andreus

Wanneer ik morgen dood ga,

Vertel dan aan de bomen

hoeveel ik van je hield.

Vertel het aan de wind,

die in de bomen klimt

of uit de takken valt,

hoeveel ik van je hield.

Vertel het aan een kind,

dat jong genoeg is om het te begrijpen.

Vertel het aan een dier,

misschien alleen door het aan te kijken.

Vertel het aan de huizen van steen,

Vertel het aan de stad,

hoe lief ik je had.

 

(Anti) climax: een climax is een opeenvolging van telkens sterkere woorden of uitdrukkingen. Dit kan binnen een zin, binnen enkele zinnen of over hele tekst zijn verspreid.

Voorbeeld van Multatuli:

Want aan U draag ik mijn boek op, Willem de Derde, Koning, Groothertog, Prins….meer dan Prins, Groothertog en Koning…. Keizer van het prachtige rijk van Insulinde.

 

Tautologie: het benadrukken van een woord met een ander woord met dezelfde betekenis.

Voorbeeld

De kinderen waren aan het schreeuwen en gillen.

 

Pleonasme: het dubbel uitdrukken van hetzelfde begrip.

Voorbeeld uit ‘Berlijn” van Wijmer (2012)

De zon is geel.

 

Parallellisme: Bij deze stijlfiguur is sprake van steeds dezelfde zinsconstructie. Hierdoor gaat de tekst een beetje plechtig klinken.

Voorbeeld van Lodewijk van Deyssel:

Ik houd van het proza, dat op mij toedruist, op mij aanraast, op mij neerdondert in een stormende stortvloed van passie.

Ik houd van het proza, dat dartelt en jubelt als een waaiend zomerwoud vol vogels.

Ik houd van het proza, dat ik daar zie staan met zijn volzinnen, als een stad van marmer.

Ik houd van het proza, dat over mij daalt als een gouden sneeuw van woorden.

 

Eufemisme: Een woord of groep woorden die wordt gebruikt om iets op verzachtende manier uit te drukken.

Voorbeeld uit “Moeder” van W. Elschot

Kom in, Mijnheer, ik stel u voor aan moeder.

Vrees niets, kindlief, al heeft hij naakte benen:

hij is een vriend, een goede vriend, een broeder:

hij is niet ruw, hij wandelt op tenen.

 

Tot weerziens dan, ik kom vannacht of morgen.

Gij kunt gerust een onze-vader lezen.,

en zet uw muts wat recht. Hij zal wel zorgen

dat gij geen kou vat en tevree zult wezen.

Bij het lezen van het hele gedicht lijkt het hier te gaan om een eufemisme voor de dood.

 

Woordspeling: Een stijlfiguur waarbij er een dusdanige woordcombinatie wordt gebruikt dat er een komisch effect ontstaat.

Voorbeeld uit “ De Gans” van Jacques Kuijpers

De gans zat in zijn eentje, een zwaan lichtte hem beentje. De gans viel op de grond, keek verbaasd in het rond. De zwaan zei nors, een gans doet het niet met een eendje.

 

Understatement: Een opzettelijk afgezwakte mededeling. De betekenis van die mededeling wordt daardoor versterkt.

Voorbeeld van Simon Carmiggelt:

Wij schreven 1942. Nederland was door de Duitsers bezet. Voor mijn eventuele jonge lezers: de Duitsers waren vijf jaar hier zonder dat we ze echt hadden geïnviteerd.

 

Paradox: Een stijlfiguur in de vorm van een schijnbare tegenstrijdigheid.

Voorbeeld van Karel Jonckheere:

Pas in de volte van de grote stad voel je de leegheid.

ogen luistert, spraken de oren,

wij hebben nog nimmer zo’n stilte gehoord.    

 

Antithese: Het naast elkaar plaatsen van tegenstellingen

Voorbeeld uit “De Dapperstraat” van J.C. Bloem

Alles is teveel voor wie niet veel verwacht.

Het leven houdt zijn wonderen verborgen       

Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.

 

Ellips: Bij deze stijlfiguur wordt een zinselement, woord of woorddeel weggelaten, waarvan de lezer het heel normaal vindt als het wel voorkomt.

Voorbeeld uit “Dronken in de lente” van J.J. Slauerhoff.

(Deel van het gedicht):

Maar toen ik mijn loome ogen opsloeg,

Zag ik den boom zijn blaren verliezen,

In mijn kruik wat wijn nog.

“Jij, oude, verliest je bloei als de herfst komt

En moet tot het volgende voorjaar wachten,

En ik hoef alleen mijn kruik weer te vullen

En ben weer zalig”.

 

Retorische vraag: Deze stijlfiguur betreft een nadrukkelijke mededeling in de vorm van een vraag, waarop geen antwoord wordt verwacht.

Voorbeeld uit “An, 1971” van Herman de Coninck:

Pas toen besefte ik hoe stil het voordien was.

Ik dacht zal ik eens proberen te huilen?

Het lukte. Dat kwam de volgende dagen goed van pas.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb